Wat voorafging: ik volg sinds september lessen houtbewerking. Met elke afgeschaafde houtschilfer komen we dichter bij de essentie van het leven. In mijn vorige brief ging het over de architecte. Alle edities vind je hier.
Ik keek op mijn horloge en telde het na. Ja, dit was het tiende uur. Het tiende uur van mijn leven waarin ik aan dit petieterige kistje van nog geen kinderschoen groot werkte. De plankjes had ik twee keer opnieuw moeten zagen, de groeven een keer mis gefreesd, het deksel verkeerd uitgemeten en de lijm ei zo na verkeerd geplakt.
De woorden schrijnwerker en schrijnend hadden tijdens de wording van dit kistje andermaal hun verwantschap bewezen.
Ik nam een adempauze en prutste aan de pink van mijn rechterhand. Die gaf de laatste maanden vaak een vervelende tinteling, op het randje van pijn. Dat gevoel straalde uit tot aan mijn elleboog. Ik was er al even bezorgd over, maar had tot nu toe gezwegen. Het woord mannenpijntje wordt bij ons thuis te pas en te onpas bovengehaald. Dan denk je twee keer na voor je over een tintelpink klaagt.
(Zet het dan maar op mijn grafsteen! Dat denk ik dan soms. “Hier rust Ruben. Hij had schrik dat ze het een mannenpijntje zouden noemen.” Zal ze leren.)
In de allereerste houtles hadden we allemaal ons beroep moeten zeggen. De Zwangere werkte ergens in de IT, Enthousiaste Tina in een familiebedrijf en ondergetekende was digital marketeer. Niemand begrijpt echt wat dat inhoudt, maar dat is niet erg. Op mijn werk begrijpt ook niemand dat. En soms weet ik het zelf ook niet helemaal meer.
De architecte, zo vergat ik vorige keer nog te vertellen, was eigenlijk architecte van opleiding, maar nadien boer geworden. Dan zou je denken: Ruben, hoe kan je zoiets nu vergeten vermelden? Maar zo noemenswaardig is dat allemaal niet. Ik ken zelf hoogstpersoonlijk drie architecten die de carrièreswitch naar boer maakten. Wat mij betreft maken ze er een afstudeerrichting van binnen de architectuur. Technisch tekenen-voorjaarsgroenten. Klaar.
Maar zoals het ging in onze houtles, was dat niet het meest verwonderlijke. Onze veertienkoppige groep telde vier kinesisten. Dat was niet alleen een bijzonder toeval, het leek ook hoogst onverantwoord. Als er nu één job is waarbij je liever geen duim of vinger aan de zaagmachine verliest, dan is het toch kinesist?
Maar, zo besefte ik de laatste weken, met die tintelpink had ik misschien wel baat bij heel de kinesisten-situatie: hadden zij misschien gedegen medisch advies? Wat was het ergste dat er kon gebeuren? Dat ze de pink terstond amputeerden met een roestige zaag? Dat was bij nader inzien betrekkelijk erg.
Niettemin wou ik ervoor gaan. Al moest ik snel zijn. De trouwe lezer weet: onze houtles is een ratrace waar weinigen de eindmeet halen. De eerste kinesist had na een drietal lessen afgehaakt en was naar Australië verhuisd. Ik vond dat een vrij drastische manier om aan te geven dat de houtles je ding niet is, maar elk zijn meug.
De twee mompelvrienden waren eveneens kinesist. Die kwamen nu al een week of vier niet meer. Maar als ze al advies hadden willen geven, had ik het waarschijnlijk toch niet verstaan.
Bleef over: één van de drie zussen. Zij was de vierde kinesist. Vorige les was ze er niet, dus ik vreesde het ergste: straks kon ik fluiten naar mijn medisch advies. Mijn vrees was ten onrechte: vandaag waren we maar met drie knoeiers, maar zij was er één van. Tijdens de pauze zou ik mijn kans wagen.
Ik slikte mijn hap pasta-pesto door en deed mijn uitleg. Pink-tinteling-milde pijn–soms tot aan elleboog. Helder.
Als het aankomt op advies buiten hun uren heb je twee soorten medici: zij die het vreselijk vinden en zij die het verschrikkelijk vinden.
Deze kinesiste was gelukkig een uitzondering op die regel. Ze gaf me gezwind en bevlogen advies. “Aha, polshygiëne,” begon ze. Het klonk als hoofdstuk 4.2 uit het Grote Kinesistenhandboek.
“Het zou wel eens aan uw smartphone kunnen liggen,” stelde ze, “die ondersteun je extra met je pink en daar is die niet voor gemaakt.”
Ik knikte. Dat klonk helder. Smartphonegebruik aanpassen. Ze knikte niet. Ze was nog niet klaar.
“Maar zit je ook veel aan de computer? Ja, die pink, die hangt af van je pols.” Iets over een gootje ter hoogte van je pols dat ik niet begreep. “Je gebruikt best zo’n ergonomische muis, dan ligt je middelvinger in het verlengde van je voorarm.”
Ik zat m’n arm voor me uit te zwaaien en probeerde geen fuck-you-per-ongeluk te doen. Zij ging gewoon verder.
“Nu, ook als je een touchpad hebt aan je laptop, moet je opletten, want dan zit je pols in een onnatuurlijke houding.”
Ik probeerde mentaal opnieuw een notitie te maken, maar kreeg het moeilijk.
“Maar fiets je ook? Want als je dan veel druk zet op je armen, ja, dan kan het ook daaraan liggen.”
Lap, een paar maand geleden had ik effectief een nieuwe fiets gekocht. Anders fietsen.
“Maar je let bij alles ook best op je ellebogen. Polshygiëne begint bij ellebooghygiëne.”
Ik zuchtte.
“Oei,” zei ik. “Dat zijn wel heel veel mogelijke oorzaken en dingen om rekening mee te houden.”
Ze antwoordde fluks: “ja, wat wil je, met zo’n vage klacht.”
Zo zei ze het echt.
Dat antwoord had ik niet zien aankomen. Hoe kan je een tintelende pink die soms overgaat in pijn en uitstraalt naar de elleboog nog specifieker omschrijven? Ik durfde de vraag niet stellen, en besloot het over een andere boeg te gooien.
“Hebben jullie als kine’s nooit schrik om een vinger of duim te verliezen hier aan de zaagmachine?”
“Goh, evenveel als alle andere cursisten hier in de les, denk ik.”
Deze onverschrokken vrouw was duidelijk een zus van De Zwangere. Ik dacht na over hoe ik het als digital marketeer bij VRT zonder duim zou doen. Zij las mijn gedachten en vroeg:
“Hoe is het bij u eigenlijk op uw werk?”
1-2-3 seconden stilte.
“Euh, geen commentaar.”
Voor je het weet, begint iemand er in een nieuwsbrief over te schrijven.
Heerlijk!