Wat voorafging: sinds september volg ik lessen houtbewerking. Onze lessen schrijnwerk en Het Leven hebben veel gemeen en met deze nieuwsbrief probeer ik van allebei het beste te maken. Vorige keer leerde ik de kinesiste in onze groep beter kennen. Nog verder terugspoelen kan je hier. Deze week was ik ziek en moest ik verstek geven voor de houtles. Maar jullie hadden nog het relaas van vorige week van me te goed. En zo valt alles toch mooi in de plooi. Alles, behalve de plankjes die we elke week in elkaar proberen flansen.
Ik klapte mijn laptop dicht en dacht diep na. Zou ik nog douchen voor de houtles?
Het was een terugkerend dilemma. Ik had er net een hele dag thuiswerk op zitten. Ik was niet vuil, maar ook niet proper. In een videovergadering maakt het niet zo veel uit of je naar Tahiti Zoethout of licht zurige wintergroenten ruikt. In de houtles zie je wél mensen in levende lijve. Tegelijk: na een kwartier zagen, hameren en beitelen sta je toch weer in het zweet.
Soms is het leven een scheef afgezaagd houtlatje op zichzelf. Er bestaat er geen juiste keuze meer, maar toch moet je verder.
Ik ging douchen. Misschien nog het meest voor de gezelligheid. Ik waste me 30 seconden en staarde 7 minuten tobbend voor me uit. Zou ik mijn T-shirt van daarnet terug aandoen? Hij was niet vuil, maar ook niet proper.
Ik besloot niet te wisselen. Dat was enigszins contradictorisch, maar de was doet zichzelf niet.
En de broek dan, Ruben? Daar hoefde ik niet over na te denken. Met dank aan leraar Marc.
In de allereerste les kregen we van Marc een uitgebreid boodschappenlijstje. Steekbeitels, een rugzaag, kapbeitel, winkelhaak, veiligheidsschoenen: een must voor elke wannabe-schrijnwerker. Maar op het lijstje stond ook ‘werkbroek’.
Sommige cursisten telden nog tijdens Marc zijn uitleg de materiaalkosten op. Met een groen eurobriefje kwam je niet toe. En het was denk ik kinesiste nummer 2 die haar stoute schoenen aantrok.
“Is die werkbroek echt nodig?”
Ongeloof bij Marc. Marc had altijd les gegeven aan 15-jarige nitwits van de dagschool. Die waren ongetwijfeld blij als ze zelf geen outfit moesten kiezen. Dit soort weerstand was nieuw voor Marc. Maar hij had een uitleg klaar.
“Ahja, natuurlijk.”
Argwanende blikken.
“Stel dat ge bijvoorbeeld bij die masien daar moet zijn.”
Niemand kon machine uitspreken zoals Marc.
Marc wees naar een exemplaar helemaal achteraan in de leshal. “Stel: je wil je hout voor je het zaagt nog eens nameten.”
Ja, Marc?
“Wel, dan kunt ge niet plots helemaal terugkeren naar uw werktafel om uw vouwmeter te gaan halen. Er staan mensen te wachten, dat zijn geen dingen.”
We waren er nog altijd niet helemaal.
“Wel, uw werkbroek heeft zo een lange zak waarin een vouwmeter past. Voila!”
Het was een weinig overtuigend verhaal. Ik keek rond me en speelde opstandige-blikken-bingo. Ping ping ping!
De week erna kocht ondergetekende zich in de groothandel een spuuglelijke maar lesconforme broek. In de volgende lessen bleek dat niet iedereen zich zomaar zou buigen naar de wil van Marc de pantalonführer. De architecte droeg een salopette. Akkoord, dat was ook niet modieus, maar niet volgens de regels. De zwangere droeg zwangerschapsbroeken, dat kon je haar moeilijk kwalijk nemen. Maar ook de mompelvrienden durfden al eens in een casual jeans opdagen. En één van de zussen droeg zelfs een broek zonder zakken. Horresco referens.
Marc is er nooit meer op teruggekomen. In december stopte hij met lesgeven aan volwassenen. Stemmen met de voeten noemen ze dat.
Gedoucht en gekleed trok ik naar de houtles. Ik had er een dag vol videocalls op zitten en keek erg uit naar wat Hard Hersenloos Houtlabeur. Aanwezig die avond: mezelf en de drie zussen. Ik had m’n hamer en beitel al vast toen leraar Ruben kwam aandraven.
“Ha, jullie hadden vorige week gevraagd naar houtsoorten, ik heb mijn boek en een paar staaltjes mee. Zal ik daar uitleg over geven?”
Mijn grip op het alaam verslapte. Theorieles? Vandaag? Ik ging net aan mijn gammele interpretatie van een krukje beginnen?
De drie zussen keken dolenthousiast. Het moet al geleden zijn van de laatste keer dat ze alledrie bij de slager tegeijk een schelletje hespenworst kregen dat ze nog zo hadden gekeken. Zo enthousiast waren ze.
De drie zussen, zo hadden ze me eerder verteld, hadden nog eens drie broers. Die volgden geen houtles. Het was niet duidelijk of dat aan de zussen lag. Ik kende de precieze gezinsdynamiek niet, maar het leed geen twijfel dat deze vrouwen konden samenspannen als het moest. Ook als het over theorieles houtsoorten ging. Ik had er geen zin in, maar was een vogel voor de kat.
De zussen checkten voor de vorm even hoe ik me er bij voelde en gingen toen van ‘ja’ en ‘leuk’ en ‘daar keek ik echt naar uit’. “Kom je mee?” vroeg De Zwangere aan mij. “We gaan buiten zitten.”
Ook dat nog. Ik weet niet wat mensen altijd hebben met buiten zitten. In de lente is het buiten koud. Ik weet hoe het gaat: de zon schijnt en het lijkt wel zomer. Maar dat is het niet. Het is 15 graden. En het koelt af. En je wil je jas niet aandoen, want ah nee, het is nu eens mooi weer.
Je handen krijgen koud, eten koelt te snel af, de zon zit vervelend laag, de wind waait nog gemeen, je hebt helemaal geen tijd om naar buiten te gaan en binnen is het eigenlijk super lekker warm en comfortabel. Maar op het werk, thuis of op familiebezoek, altijd is er wel iemand die zegt: “hé, anders moeten we dat buiten doen?” En nu dus ook in de houtles. Ik slofte naar buiten, maar niet voordat ik mijn jas was gaan aandoen.
We trokken naar een gammele tuintafel die door de mannen van de dagschool in elkaar was geklunst. Leraar Ruben zeulde wat balken en restjes hout uit zijn bestelwagen. “Kijk,” zei hij. We keken. “Dit is massieve eik.” We knikten. “Dat is tegenwoordig onbetaalbaar.”
Wat volgde was een treurige stoeternij van marktkapitalisme en ecologische rampspoed.
“Hier heb ik een stuk Iroko. Dat vind je nu nergens meer eigenlijk, ze zijn bijna allemaal gekapt.”
“Padoek, dat is eigenlijk niet meer verantwoord om te gebruiken. En dat kost stukken van mensen.”
“Afrormosia.” Ik dacht dat Ruben wauwelde, maar het bestond echt. Hij bewees het met de plank in zijn hand. “Vroeger veel gebruikt.” We knikten. Werd dit onze nieuwe favoriete houtsoort? “Nu staan er denk ik geen 100 meer van recht.”
Leraar Ruben grijnsde, dacht tien seconden na en besefte dat hij misschien zelf ook niet zo goed uit deze les kwam. Hij pareerde:
“Maar toen ik deze kocht stonden er misschien wel nog 200.”
Schrijnwerkers zijn geen advocaten.
De theorieles zat erop. Alle hout was te duur, te misdadig of enkel goed voor lucifers. Ik wandelde terug het lokaal in en staarde naar het hout dat ik vorige week verzaagd had. Ik voelde me niet vuil, maar ook niet proper. Stiekem en in stilte wandelde ik naar de voorraadkamer. In de hoek zag ik een stapel MDF-planken van gerecycleerd hout staan. Ik gaf ze een knuffel.