7. De zussen en de prei
Ik verzamelde al mijn moed en keek De Zwangere recht in de ogen.
“Zeg euhm.”
“Ja?”
“Toen uw vriend tijdens de pauze langskwam met de baby voor voeding.”
“Mmja?”
*Argwanende blik*
“Zat hij dan eerst twee uur in de auto te wachten?”
“Wat?!”
Elke les hebben we na een uur of twee lunchpauze. Het exacte uur is niet bepaald. Waarschijnlijk staat er ergens in één of ander reglement wel een bepaling, maar niemand die het weet. Wij niet, de leraar niet. Dus is het elke les de kat uit de boom kijken.
Voor de meesten maakt het waarschijnlijk niet zo veel uit. Argeloos beitelen en zagen ze erop los. Of ze modderen zo hopeloos aan dat ze de tijd uit het oog verliezen. Het tweede is waarschijnlijker.
Maar ik, ik moet mijn eten hebben. Op tijd. Anders word ik slap, humeurig en ten slotte wanhopig. Een snelle stofwisseling. Zo ben ik ook flauwgevallen bij de dia-presentatie van Damiaanactie in het derde leerjaar. En in het vijfde middelbaar. Die uitleg over bacillen. Die deed het hem keer op keer.
Om 19u begint mijn maag al voorzichtig te zoemen, vanaf half acht gaat de wekker en om acht uur het alarm: tegen dan Moet ik iets eten. Het moeilijke is mijn lesgenoten overtuigen om dan ook pauze te houden. Tegenwoordig zijn we weer met een man of zeven, dus dat vraagt de nodige sociale aardigheden.
De kunst bestaat erin om op zoek te gaan naar een medestander, iemand anders met honger. Het andere zwakke lid van de kudde. Als je aan de zussen iets wou vragen, waren ze altijd in het midden van een gesprek, dus dat had geen zin. De Nederlander waren we al drie lessen kwijt aan een te ingewikkelde technische tekening van een houten deurtje. En de architecte kwam al een maand niet meer. Bleven over: de mompelvrienden.
De twee kerels zeiden nooit een zin te veel, en de helft ervan verstond niemand behalve zijzelf. Dan lachten ze terwijl hun ruggen synchroon op en neer bewogen, zoals alleen vijfentwintigjarige mompelvrienden dat kunnen. Maar eten konden ze. Zes witte boterhammen met salami na elkaar? Een doordeweekse woensdag. Een stokbrood van 65 centimeter met préparé? Moeiteloos.
Dit waren allesbranders. Het beste bewijs: in november was de blonde mompelvriend eens wild gegaan. Hij had voor de avondschool nog snel een quiche gekocht in de Delhaize. Alleen had hij niet gezien dat die eerst nog 25 minuten in de oven moest. Zelfs toen, in het aanschijns van een klets rauwe eieren met room in ongebakken bladerdeeg, zag je hem twijfelen: toch maar opeten? Plots ben je niet meer zo verbaasd als iemand niet meer naar de houtles komt.
De allesbranders waren geen zwakke leden van de kudde. Ze hadden het eten niet nodig. Ze hadden gewoon altijd zin om te eten. Zolang ze er geen stoerheid bij verloren. De kunst was dus om zo casual mogelijk voor te stellen om te eten. To-taal niet uit noodzaak. Niet zwak zijn. Dan zei ik: “Wat denkt ge, ne keer eten zeker?” Mensen die me kennen weten hoe ik daarbij een heel robuust gezicht kan opzetten.
Maar deze week* bleek dat zelfs niet nodig. Ik was zodanig aan het aanmodderen dat mompelvriend 1 me zelf kwam vragen om te eten. Qua street credibility kon dat tellen. In mijn nopjes trok ik samen met hen richting de refter.
We aten. Ik zei iets. Zei mompelden. Ik deed alsof ik het begreep. Probeerde op de juiste momenten te lachen. En met mijn rug te schudden. Hgh, hgh, hgh. Dat was het geluid dat je erbij moest maken. Het lijkt allemaal makkelijker dan het is.
Tien minuten later kwamen ook 2 zussen binnen, nog steeds in gesprek. “Alles goed?” vroeg iemand. Eén van de zussen zei: “Ja hoor, alleen ruikt ze weer naar prei.” De zussen lachten giechelend en blij, zoals alleen zussen dat kunnen: om elkaars mopjes die niemand verstaat.
Ik maakte een fout en vroeg waarom ze dat zei. Over die prei.
“Wel, vroeger voetbalden we vaak in de tuin. En net voor het avondeten kregen we dan honger. En dan liepen we al eens naar de moestuin, om al iets te eten. Zoals prei.”
“Rauwe prei?”
“Ja, dat moet je eens proberen! Of boontjes, mmmm, rauwe boontjes.”
“Allez dan.”
Ik dacht aan het piepende rubberbandgeluid dat rauwe boontjes kauwen voortbracht en kon niet stoppen met me af te vragen waarom je 400.000 jaar na de uitvinding van het vuur alsnog zou kiezen voor rauwe prei en bonen. Temeer als je zussen je daar 15 jaar later nog altijd mee uitlachen.
“En waste je die prei dan?”
“Ah nee, we waren aan het voetballen. Maar die groene bovenkant van de prei valt mee hoor. Da’s ver van de grond”
Ik dacht aan de prei die ik vorige week nog gewassen had. Het vuil zit nooit tussen de witte bladen onderaan…
Soms vragen trouwe lezers me of ik het allemaal niet wat aandik, wat er zich in de houtles afspeelt. Maar elke week gebeurt er dan zoiets. En dan vraag ik me af wanneer er iemand uit het decor gaat springen en ‘sorry voor alles’ gaat roepen. Je kan het zo niet verzinnen.
De meest terugkerende vraag van trouwe lezers vorige keer, ging echter over De Zwangere, die borstvoeding gaf tijdens de pauze. Die vriend, die dan verschijnt met de baby, waar zat die dan? Zat die in de auto te wachten tot het pauze was? En de Maxi-cosi op de achterbank? Had ik nooit over nagedacht.
Aangezien geen enkel verhaal die avond nog markanter zou worden dan dat met de prei, verzamelde ik al mijn moed en vroeg ik het: waar zat die vriend dan? Ik kreeg de prijs voor Meest Genante Vraag In De Houtles 2023. Haar antwoord?
“Zijn ouders wonen hier vlakbij. Hij wachtte daar tot de baby honger kreeg.”
Daarop keken alle zeven hoofden aan tafel vol onbegrip naar me. “Waarom vraagt gij da?” zei de mompelvriend, voor één keer duidelijk verstaanbaar.
In de houtles, daar weten ze nog altijd van niets.